Oordeel 2022-036, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.
Patiënte leed ondraaglijk als gevolg cognitieve achteruitgang bij frontotemporale dementie. De arts en de consulent achtten de patiënte wilsbekwaam.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een vrouw, tussen de zestig en zeventig jaar oud, werd bijna anderhalf jaar voor het overlijden frontotemporale dementie vastgesteld.
Het lijden van de vrouw bestond uit cognitieve achteruitgang waarbij de woordenschat van de vrouw steeds kleiner werd. Zij ging gaandeweg steeds meer non-verbale handelingen vertonen. De vrouw vond het vreselijk dat zij zich steeds minder goed kon uiten. Daarnaast was zij zich bewust van ontremming in haar gedrag en decorumverlies. Uiteindelijk was de vrouw niet meer zelf in staat alledaagse handelingen te verrichten en werd volledig afhankelijk van anderen. Zij was geen schim meer van de vrouw die zij ooit was geweest en dat maakte haar intens verdrietig en wanhopig. Daarbij had zij grote angst zichzelf verder te verliezen. De vrouw had dit bij een naaste met een dementieel beeld zien gebeuren en dat wilde zij voor zichzelf voorkomen. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.
De vrouw had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts wilde niet ingaan op het verzoek, omdat hij dit te complex vond. Hierop wendde de vrouw zich tot Expertisecentrum Euthanasie (hierna: EE). De arts heeft vijf keer met de vrouw gesproken. Tijdens deze gesprekken gaf de vrouw aan dat zij euthanasie wenste als zij zich thuis niet meer kon handhaven. In het laatste gesprek verzocht de vrouw concreet om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Hij had tijdens alle gesprekken gecontroleerd of de vrouw begreep wat er werd gezegd en gevraagd. De arts stelde vast dat er gedurende het traject duidelijk sprake was van taalverarming bij de vrouw, maar dat zij ook met korte antwoorden en met behulp van gesloten vragen haar verzoek duidelijk kon maken en begreep wat er werd gezegd. De arts achtte de vrouw wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek. Hij voelde zich hierin gesteund door de casemanager dementie die de vrouw begeleidde.
De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde vervolgens een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die de vrouw ongeveer drie weken voor het overlijden bezocht. Tijdens dit gesprek sprak de vrouw met losse woorden, korte zinnen, of schreef soms iets op papier. Daarnaast werd het verzoek door naasten van de vrouw toegelicht. Daarbij kon zij non-verbaal aangeven of zij het eens was met hetgeen werd gezegd. De consulent constateerde dat de vrouw ondanks de communicatieproblemen duidelijk kon aangeven wat haar wens was. Daarbij had zij geen twijfel over de wilsbekwaamheid van de vrouw. De consulent kwam dan ook tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van de patiënt. Naarmate het ziekteproces bij patiënten met dementie voortschrijdt, neemt de wilsbekwaamheid van de patiënt af. Na verloop van tijd kan de patiënt volledig wilsonbekwaam worden.
Als een patiënt met dementie nog wilsbekwaam is ten aanzien van zijn euthanasieverzoek zal in het algemeen met de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Nodig is dan wel dat de diagnose dementie lege artis is gesteld. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een deskundige collega vraagt. (EuthanasieCode 2018, herzien versie 2020, pagina 46 en 47).
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.