Oordeel 2022-120, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, vrijwillig en weloverwogen verzoek.
Vrijwillig en weloverwogen verzoek bij een combinatie van Alzheimer en vasculaire dementie.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een man, tussen de 80 en 90 jaar oud, werd ongeveer elf maanden voor het overlijden een dementieel syndroom vastgesteld, waarbij sprake was van een combinatie tussen Alzheimer en vasculaire dementie. Zijn klachten waren retrospectief al langer aanwezig.
Patiënt leed aan zijn verlies van regie en zelfstandigheid. Hij kon geen fietstochten of langere wandelingen maken door het gebrek aan overzicht. Patiënt was tevens bekend met diabetes en door zijn cognitieve achteruitgang was hij niet meer in staat zijn insuline op de juiste wijze in te stellen. Hij was altijd heel nauwkeurig geweest in de regulering van de glucosewaarden en het boezemde hem angst in om dit uit handen te moeten geven. Zijn cognitieve functies gingen steeds verder achteruit en patiënt wilde voorkomen dat hij niet meer wilsbekwaam zou zijn en tegen zijn wil opgenomen zou worden in een verzorgings- of verpleeghuis.
Patiënt had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. Zij voerde om haar moverende redenen geen euthanasie uit , maar bleef nauw betrokken bij het proces. Hierop wendde de man zich tot Expertisecentrum Euthanasie (hierna: EE). De arts heeft drie keer met de man gesproken. Direct tijdens het eerste bezoek, ruim drie maanden voor het overlijden, verzocht de man om uitvoering van de levensbeëindiging.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Patiënt had al jaren voor het overlijden zijn wensen omtrent euthanasie op papier gezet, voordat er sprake was van cognitieve klachten. Hij overzag de reikwijdte van zijn verzoek en er waren bij de betrokken artsen geen twijfels over de wilsbekwaamheid van patiënt.
De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënt geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënt voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënt ongeveer zeven weken voor het overlijden bezocht. De reden hiervoor waren de vakanties van de arts en de verpleegkundige van EE en de vakantie van de zoon van patiënt. Patiënt hield al die tijd een actueel en weloverwogen verzoek en de arts communiceerde het verloop van de procedure met de consulent. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met grote behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder aan de eisen inzake het vrijwillig en weloverwogen verzoek en het ondraaglijk lijden. Naarmate het ziekteproces bij patiënten met dementie voortschrijdt, neemt de wilsbekwaamheid van de patiënt af.
Als een patiënt met dementie nog wilsbekwaam is ten aanzien van zijn euthanasieverzoek voldoet in het algemeen de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Nodig is dan wel dat de diagnose dementie lege artis is gesteld. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een onafhankelijk deskundige vraagt. (EuthanasieCode 2022, pagina 49).
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.