Oordeel 2022-115, zorgvuldig, huisarts, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.

De arts en de specialist ouderengeneeskunde achtten de patiënte wilsbekwaam.

De arts raadpleegde ter beoordeling van de wilsbekwaamheid van de patiënte een specialist ouderengeneeskunde (SO), die van oordeel was dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek. De SO was ook van mening dat patiënte actueel leed onder haar aandoening.

Introductie van de casus

Na drie jaren van cognitieve achteruitgang werd bij patiënte, een vrouw van tussen 80-90 jaar, vier maanden voor het overlijden een dementieel beeld vastgesteld, meest waarschijnlijk de zieke van Alzheimer. Sinds een jaar voor het overlijden verbleef patiënte in een woonzorgcentrum. Haar situatie ging snel achteruit en opname in een verpleeghuis was aanstaande, iets was patiënte pertinent niet wilde. Patiënte ondervond de gevolgen van de voortschrijdende dementie en vond dit mensonterend en onwaardig. Zij had dit proces van dichtbij gezien bij haar inmiddels overleden echtgenoot en maakte het nu zelf mee. Haar cognitie ging achteruit en zij werd steeds meer afhankelijk van anderen. Het verlies van haar zelfbeschikkingsrecht en haar autonomie lagen in het verschiet en dit wilde zij niet meemaken.

Sinds de dood van haar echtgenoot, negen jaar voor het overlijden van patiënte, had patiënte regelmatig met de arts over euthanasie gesproken. Patiënte gaf daarbij aan dat zij een dementeringsproces niet volledig wilde doorlopen en dat zij niet naar een verzorgings- of verpleeghuis wilde verhuizen. Zij had dit ook vastgelegd in een schriftelijke wilsverklaring. De arts besprak met patiënte dat zij bereid was om euthanasie uit te voeren als patiënte het nog zelf aan haar zou vragen. Twee maanden voor het overlijden verzocht patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van haar verzoek.

De arts raadpleegde een specialist ouderengeneeskunde als onafhankelijk deskundige. De onafhankelijk deskundige onderzocht patiënte anderhalve maand voor het overlijden.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. De consulent sprak drie weken voor het overlijden met patiënte.

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

Het toetsingskader in het algemeen

In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, WTL is hier te vinden.

Het toetsingskader toegespitst op de casus

In deze casus is sprake van een patiënte met dementie. Bij patiënten met dementie is er aanleiding om met grote behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder aan de eisen inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en de ondraaglijkheid van het lijden (artikel 2, eerste lid, onder a en b, Wtl). De commissie heeft in haar oordeel nader overwogen over deze zorgvuldigheidseisen.

Overwegingen

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.

Vrijwillig en weloverwogen verzoek
De commissie stelt vast dat de arts uitgebreid en goed gemotiveerd uiteen heeft gezet hoe zij tot de overtuiging is gekomen dat patiënte haar euthanasieverzoek vrijwillig en weloverwogen deed. De arts was al vele jaren de huisarts van patiënte en had in de negen jaar voorafgaand aan het overlijden van patiënte met enige regelmaat met haar over euthanasie gesproken. Patiënte gaf in deze gesprekken steeds duidelijk aan dat zij niet naar een verpleeghuis wilde. Als de dementie zou voortschrijden wilde zij overlijden door euthanasie.

De door de arts geraadpleegde onafhankelijk deskundige achtte patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar doodswens: patiënte overzag de gevolgen, zij overzag de alternatieven (wachten op een dodelijke complicatie en die niet behandelen of accepteren van verdere achteruitgang), ze wist dat de ziekte zou voortschrijden en ook dat het op een gegeven moment te laat zou zijn om zelf een euthanasieverzoek te uiten. Patiënte maakte geen depressieve indruk. De stemming was passend bij de situatie en de inhoud van het gesprek, aldus de onafhankelijk deskundige.

De commissie constateert dat ook de consulent van oordeel was dat patiënte haar verzoek vrijwillig en weloverwogen deed. De consulent concludeerde dat, ondanks het voortschrijdend verlies aan ziekte-inzicht, patiënte haar euthanasiewens helder over het voetlicht kon brengen.

Gelet op het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de arts de grote behoedzaamheid in acht heeft genomen die van haar werd verwacht.

De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënte.

Ondraaglijk lijden
De commissie stelt vast dat de arts uitgebreid en goed gemotiveerd uiteen heeft gezet hoe zij tot de overtuiging is gekomen dat patiënte ondraaglijk leed. De arts sprak in de afgelopen negen jaar regelmatig met patiënte over euthanasie. In de laatste drie jaar was patiënte cognitief achteruitgegaan en vier maanden voor het overlijden was een dementieel beeld vastgesteld. Vanwege de achteruitgang verbleef patiënte sinds een jaar voor het overlijden in een woonzorgcentrum en verhuizing naar een verpleeghuis was aanstaande. Dat was altijd onacceptabel  geweest voor patiënte. Patiënte had altijd de regie gevoerd over haar eigen leven en had genoten van alleen zijn, muziek en mooie dingen. Door haar gevorderde dementie was dat niet meer mogelijk. Daarnaast was patiënte in toenemende mate achterdochtig en angstig. Ook had patiënte last van neuropathie, maar de pijn was niet goed te behandelen omdat ze bang was voor nieuwe medicatie.

De commissie constateert dat de arts een specialist ouderengeneeskunde als onafhankelijk deskundige heeft geraadpleegd. De onafhankelijk deskundige stelde vast dat sprake was van actueel lijden van patiënte. Zij leed aan gebrek aan zingeving, eenzaamheid en aan haar afhankelijkheid van anderen. Ook leed patiënte onder het vooruitzicht van opname in een verpleeghuis in de nabije toekomst.

De commissie constateert dat ook de consulent van oordeel was dat patiënte ondraaglijk leed. De consulent oordeelde dat patiënte leed aan het verlies van regie, de daaruit voortvloeiende angst en onzekerheid, het vooruitzicht op verdere geestelijke aftakeling en op opname in een verpleeghuis.

Gelet op het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de arts de grote behoedzaamheid in acht heeft genomen die van haar werd verwacht.

De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat patiënte ondraaglijk leed.

Overige zorgvuldigheidseisen
Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat de patiënte uitzichtloos leed. De arts heeft de patiënte voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en over haar

vooruitzichten. De arts kon samen met de patiënte tot de conclusie kon komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die de patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in de onderdelen a tot en met d. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, Wtl.