Oordeel 2020-76, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek
De arts, de consulent en geraadpleegde onafhankelijk specialist ouderengeneeskunde hadden geen twijfel over de wilsbekwaamheid.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij de vrouw, ouder dan negentig jaar, werd vier maanden voor het overlijden een dementieel syndroom vastgesteld, waarschijnlijk de ziekte van Alzheimer. Het lijden van de vrouw bestond uit progressieve cognitieve achteruitgang. Hierdoor was zij steeds minder in staat alledaagse handelingen te verrichten. De vrouw was een groot deel van de dag bezig met het zoeken naar dingen en raakte regelmatig de draad kwijt tijdens een gesprek. Zij schaamde zich voor zichzelf en verloor in toenemende mate de grip op haar dagelijks leven.
Deze situatie maakte de vrouw ongelukkig en angstig en dat vergde emotioneel veel van haar. Ze ervoer een ‘leeg gevoel in haar hoofd’ en dat vond ze verschrikkelijk. De vrouw leed onder de uitzichtloosheid van haar situatie, het verlies van autonomie, het reële vooruitzicht van verdere cognitieve achteruitgang en de angst zichzelf en haar waardigheid (verder) te verliezen. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.
De vrouw had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Tweeënhalve week voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Hij stelde vast dat de vrouw haar verzoek goed kon verwoorden en zich bewust was van de strekking van haar verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijk specialist ouderengeneeskunde ter beoordeling van de wilsbekwaamheid van de vrouw. De specialist ouderengeneeskunde bezocht de vrouw ongeveer twee weken voor het overlijden en concludeerde dat de vrouw wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek.
De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de vrouw negen dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde de euthanasie vervolgens uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van de patiënt. Daarbij heeft de arts een zekere beoordelingsruimte. In de beginfase van dementie zal in het algemeen met de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een deskundige collega vraagt (EuthanasieCode 2018, pagina 43).
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.