Oordeel 2020-60, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek
Geen twijfel over de wilsbekwaamheid zodat volstaan kon worden met de reguliere consultatieprocedure
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij de vrouw, tussen de tachtig en negentig jaar oud, werd vier jaar voor het overlijden de ziekte van Alzheimer vastgesteld. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard. De vrouw had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Twee maanden voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht.
Het lijden van de vrouw bestond uit gestage cognitieve achteruitgang, zoals overzichtsverlies, geheugen- en inprentingsstoornissen. De vrouw kon zich steeds minder goed redden. Zo vergat zij te eten en was zij gedurende de dag veel bezig met het zoeken naar dingen die ze kwijt was. Dit vermoeide de vrouw zeer. Ook kon zij in paniek raken als zij een gesprek niet meer kon volgen, waardoor zij sociale contacten steeds meer uit de weg ging.
Door het voortschrijden van haar beperkingen verloor de vrouw in toenemende mate de grip op haar leven en dit vergde emotioneel veel van haar. Het laatste jaar voor het overlijden verslechterde de situatie van patiënte sneller en kwam de vrouw op het punt dat de thuissituatie niet langer verantwoord was. Het vooruitzicht in een verpleeghuis te worden opgenomen was voor haar een gruwel.
De vrouw, die altijd een zelfstandige actieve vrouw was geweest, leed onder het verlies van autonomie, de toenemende afhankelijkheid, de uitzichtloosheid van haar situatie en het reële vooruitzicht van verdere cognitieve achteruitgang. Zij was bang zichzelf en haar integriteit (verder) te verliezen en wilsonbekwaam te worden waardoor zij niet meer om euthanasie zou kunnen vragen. Zij had dit meegemaakt bij een nabij familielid met een dementieel syndroom en wilde dat voor zichzelf voorkomen. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.
De arts stelde vast dat de vrouw niet depressief was, voldoende inzicht had in haar situatie en zich bewust was van de inhoud van haar verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de vrouw tweeënhalve week voor het overlijden. Hij concludeerde dat de vrouw in staat was haar overwegingen ten aanzien van haar euthanasieverzoek goed naar voren te brengen. Hij achtte de vrouw, ondanks de cognitieve achteruitgang, wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek en kwam tot de conclusie dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde de euthanasie vervolgens uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van de patiënt. Daarbij heeft de arts een zekere beoordelingsruimte. In de beginfase van dementie zal in het algemeen met de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een deskundige collega vraagt ( EuthanasieCode 2018, pagina 43).
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.