Oordeel 2021-21, zorgvuldig, NVO-melding, combinatie van aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.
Patiënt met diverse somatische aandoeningen. Het verzoek werd ingegeven door de fysieke achteruitgang van de patiënt en kwam niet voort uit psychiatrisch ziektebeeld zo werd geconstateerd door twee psychiaters.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Een man, tussen de zeventig en tachtig jaar oud, leed sinds geruime tijd voor het overlijden aan diverse aandoeningen. Er was sprake van artrose, diabetes mellitus type II, chronische nierinsufficiëntie, hypertensie, hyperlipidemie, jicht en ernstige scoliose. Ongeveer twee jaar voor het overlijden was de man opgenomen geweest in verband met urosepsis en longembolieën. Hierna verslechterde de lichamelijk toestand van de man progressief. Uiteindelijk kon hij nauwelijks nog lopen en was hij bedlegerig geworden. Daarbij ontstonden uitgebreide contracturen (dwangstand van de spieren), met name van de handen en vingers en decubitus aan de stuit. De voorgeschiedenis maakte voorts melding van een schizo-affectieve stoornis waarbij sprake was van een chronisch psychotisch toestandsbeeld wisselend in ernst.
Door de combinatie van zijn aandoeningen was de man bedlegerig geraakt. Hij was volledig afhankelijk van anderen geworden en zelfstandig tot nagenoeg niets meer in staat. De man kon nog net zijn hoofd optillen om wat te eten en drinken. Daarnaast was sprake van slikklachten, kortademigheid, mond- en tongklachten hetgeen de communicatie bemoeilijkte en pijnlijke decubitus. De man voelde zich ernstig vermoeid en verzwakt. Hij gaf aan dat zijn slechte fysieke toestand hem vleugellam had gemaakt waardoor hij geen zinvolle invulling meer aan de dag kon geven. Hij leed onder het verlies van autonomie, het steeds kleiner worden van zijn leefwereld en het gebrek aan perspectief. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.
De man had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Vier maanden voor het overlijden verzocht hij de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Hij persisteerde in zijn verzoek.
Gezien de aanwezige psychiatrische problematiek had de arts een onafhankelijk psychiater geraadpleegd ter beoordeling van de wilsbekwaamheid van de man. De onafhankelijk psychiater constateerde dat de euthanasiewens voortkwam uit de somatische problematiek en de gevolgen daarvan en niet vanuit de aanwezige psychiatrische problematiek. Hij achtte de man wilsbekwaam aanzien van zijn verzoek.
De arts stelde eveneens vast dat het verzoek van de man werd ingegeven door zijn somatische aandoeningen. Daarbij kon de man zijn verzoek goed toelichten en was hij zich bewust van de consequenties ervan. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts voelde zich hierin ook gesteund door de behandelend psychiater. Hij verklaarde desgevraagd dat er geen sprake was van een depressie, wel van een manisch psychotisch toestandsbeeld, maar dat beïnvloedde het verzoek van de man niet. Hij concludeerde dat de man wilsbekwaam terzake was.
De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die de man twaalf dagen voor het overlijden bezocht. Zij kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.