Oordeel 2020-19, zorgvuldig, arts, combinatie van aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek
Complex chronisch pijnsyndroom, wilsbekwaamheid nader onderzocht vanwege persoonlijkheidsstoornis
Patiënt had een complex chronisch pijnsyndroom. Een bestaande persoonlijkheidsstoornis en een somatisatiestoornis waren geen reden voor het euthanasieverzoek maar de arts onderzocht wel of de stoornissen invloed hadden op de wilsbekwaamheid van patiënt. De arts baseerde zich mede op de bevindingen van een onafhankelijk psychiater, die patiënt enkele maanden voor het overlijden had bezocht op verzoek van de huisarts.
Introductie van de casus
Patiënt, een man van 60-70 jaar, leed al vele jaren aan een complex chronisch pijnsyndroom in hoofd, rug (na een fractuur), schouders en armen. Daarnaast had hij dagelijks spierkrampen in zijn linkerarm en hand, oedemateuze benen en een gevoelsstoornis en tremor in de handen. Er was tevens sprake van een persoonlijkheidsstoornis en een somatisatiestoornis. Genezing was niet meer mogelijk.
Het lijden van patiënt bestond uit chronische pijn en toenemende lichamelijk achteruitgang met een enorm verlies van autonomie tot gevolg. Hij was veroordeeld tot een passief leven en bracht zijn dagen in zijn stoel door.
Patiënt had met zijn huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts heeft een onafhankelijke psychiater geraadpleegd voor onderzoek naar de wilsbekwaamheid van patiënt. De huisarts wilde om hem moverende redenen geen uitvoering geven aan het verzoek van patiënte. Daarom meldde patiënt zich aan bij Expertisecentrum Euthanasie (EE).
De arts heeft, over een periode van tweeënhalve maand, vijfmaal met patiënt over zijn verzoek gesproken. Patiënt heeft tijdens ieder gesprek om daadwerkelijke uitvoering van de euthanasie verzocht. De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt tweemaal, respectievelijk circa een maand en circa een week voor het overlijden.
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Het toetsingskader in het algemeen
In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen, wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, van de WTL is hier te vinden.
Het toetsingskader toegespitst op de casus
De commissie heeft in deze casus stilgestaan bij de zorgvuldigheidseisen met betrekking tot het vrijwillig en weloverwogen verzoek (artikel 2, eerste lid, onder a, WTL) en het uitzichtloos en ondraaglijk lijden (artikel 2, eerste lid, onder b, WTL).
Overwegingen
Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.
Vrijwillig en weloverwogen verzoek
Uit de stukken volgt dat bij patiënt sprake was van een persoonlijkheidsstoornis en een somatisatiestoornis. De commissie overweegt dat in een dergelijke situatie aandacht moet uitgaan naar de wilsbekwaamheid van patiënt.
De commissie is van oordeel dat de arts op duidelijke wijze heeft toegelicht waarom hij ervan overtuigd was dat het verzoek van patiënt vrijwillig en weloverwogen was. Hierbij neemt de commissie in aanmerking dat de arts tijdens zijn derde bezoek aan patiënt zelf uitgebreid aandacht heeft besteed aan de wilsbekwaamheid van patiënt. Hieruit bleek dat patiënt duidelijk zijn keuze voor euthanasie kon maken en uiten. Hij begreep de informatie, kon deze verwerken en reproduceren. De arts was hierdoor overtuigd van de wilsbekwaamheid van patiënt.
De arts heeft zelf geen onafhankelijke psychiater geraadpleegd om de wilsbekwaamheid te laten onderzoeken, maar uit de stukken is gebleken dat de huisarts van patiënt hiertoe wel een onafhankelijk psychiater in consult heeft geroepen. De arts heeft contact opgenomen met deze onafhankelijk psychiater en de bevindingen mee laten wegen. In het modelverslag heeft de arts gemotiveerd waarom hij heeft afgezien van het raadplegen van een onafhankelijk psychiater door hem zelf. De arts heeft hierover eveneens uitgebreid overleg gehad met de consulent, die deze visie met hem deelde.
De arts oordeelde dat patiënt niet depressief was. Tijdens het gehele onderzoekstraject waren er absoluut geen aanwijzingen dat een psychiatrische aandoening ten grondslag lag aan het verzoek tot euthanasie. De commissie stelt daarbij vast dat dit werd bevestigd door de consulent, de huisarts en de door de huisarts geraadpleegde onafhankelijk psychiater. Het is voor de commissie op voldoende wijze vast komen te staan dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van zijn euthanasieverzoek.
Gelet op bovenstaande is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënt.
Uitzichtloos en ondraaglijk lijden
Het lijden van een patiënt wordt als uitzichtloos beschouwd als de ziekte of aandoening die het lijden veroorzaakt niet te genezen is en het ook niet mogelijk is de symptomen zodanig te verzachten dat daardoor de ondraaglijkheid verdwijnt. Bij het beoordelen van de uitzichtloosheid staan de diagnose en de prognose centraal. De uitzichtloosheid betreft de vraag of er een reëel uitzicht is op het wegnemen of verzachten van de symptomen anders dan door euthanasie (EuthanasieCode 2018, pag. 22).
Voor de commissie is vast komen te staan dat patiënt door de jaren heen uitgebreid is behandeld. De behandelingen bestonden onder meer uit begeleiding op verschillende pijnpoli's en verschillende therapieën. Patiënt heeft aan alle aangeboden behandelingen, somatisch en psychiatrisch, meegewerkt. Ondanks zijn serieuze inzet werd er onvoldoende resultaat bereikt.
De arts was ervan overtuigd dat het lijden van patiënt uitzichtloos was en werd door de consulent en de voornoemde psychiater hierin bevestigd. De commissie is van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van uitzichtloos lijden van patiënt. Immers, patiënt was jarenlang behandeld en dit had nooit tot verbetering van zijn klachten geleid. Het was niet mogelijk gebleken om de door patiënt ervaren klachten te verzachten.
De commissie overweegt voorts dat zij dient te beoordelen of de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van ondraaglijk lijden bij patiënte. De arts dient zich in de situatie en in het perspectief van patiënt te verplaatsen om te kunnen begrijpen dat het lijden voor déze patiënt ondraaglijk was.
De commissie constateert dat uit het verslag van de arts en de consulent een duidelijk beeld naar voren komt van een patiënt met een grote lijdensdruk. Als gevolg van al zijn klachten was patiënt tot vrijwel niets meer in staat. Hij was gedwongen om een passief leven te leiden en bracht zijn dagen in zijn stoel door. Dit stond in schril contrast met het actieve en energieke leven dat patiënt had geleid; hij was een man met grote ondernemingsdrang geweest. De commissie is van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van ondraaglijk lijden van patiënt. Hierbij weegt de commissie mee dat de consulent en de voornoemde psychiater de ondraaglijkheid van het lijden van patiënt tegenover de arts bevestigden.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden.
Overige Zorgvuldigheidseisen
Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De arts heeft patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, WTL.