Oordeel 2020-02, zorgvuldig, arts, combinatie van aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing
Wilsbekwaamheid beoordeeld door behandelend psychiater, depressie, chronische aandoeningen
Patiënt had tweemaal een suïcidepoging gedaan. De arts heeft geen onafhankelijk deskundige geraadpleegd voor het laten beoordelen van de wilsbekwaamheid van patiënt, maar heeft wel met de behandelend psychiater van patiënt gesproken. De psychiater gaf aan dat patiënt de laatste jaren niet aan een depressie leed en gaf tevens te kennen dat hij geen twijfels had over de wilsbekwaamheid van patiënt.
Introductie van de casus
Patiënt, een man van 50-60 jaar, leed sinds ongeveer drieëntwintig jaar voor het overlijden aan haemochromatosis, leidend tot heftige pijnklachten in zijn gewrichten en chronische vermoeidheid. Tevens was patiënt al sinds ongeveer vijftien jaar voor het overlijden bekend met klachten lijkend op Multiple Sclerose (MS). Eén jaar voor het overlijden werd de diagnose primaire progressieve MS vastgesteld.
Daarnaast heeft patiënt tweemaal een schouderoperatie en tweemaal een heupoperatie ondergaan. Verder vermeldde de ziektegeschiedenis twee pogingen tot zelfdoding (acht jaar voor het overlijden en het jaar voor het overlijden). De behandeling was uitsluitend palliatief van aard.
Het lijden van patiënt bestond uit chronische gewrichtspijnen, krachtsverlies en chronische vermoeidheid. Patiënt die altijd een actieve en sportieve man was geweest, werd steeds minder mobiel, verloor kracht in zijn handen en was niet meer in staat om te sporten. Hij leed onder de aftakeling en de angst voor toenemend functieverlies. Patiënt was, na vele jaren weerstand te hebben geboden aan zijn situatie, moegestreden.
Patiënt had eerder met zijn eigen huisarts over zijn euthanasiewens gesproken. De huisarts was om hem moverende redenen niet bereid om euthanasie te verlenen. Hierop volgde aanmelding bij Expertisecentrum Euthanasie (EE). De arts en patiënt hebben vijf gesprekken met elkaar gevoerd. Ongeveer vier maanden voor het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De consulent bezocht patiënt ongeveer een maand voor het overlijden.
De arts heeft de levensbeëindiging uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Het toetsingskader in het algemeen
In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen, wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, van de WTL is hier te vinden.
Het toetsingskader toegespitst op de casus
In deze casus hebben de stukken ertoe geleid dat de commissie expliciet heeft stil gestaan bij de zorgvuldigheidseisen van de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek (artikel 2, eerste lid, onder a, WTL) en de ondraaglijkheid en uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing (artikel 2, eerste lid, onder b en d, WTL). De arts heeft hierbij een zekere beoordelingsruimte.
Overwegingen
Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.
Vrijwillig en weloverwogen verzoek
Overwegingen
De commissie constateert dat de arts vanaf het eerste gesprek met de patiënt geen twijfels had over de wilsbekwaamheid bij patiënt. De arts heeft weliswaar geen onafhankelijk deskundige geraadpleegd voor het laten beoordelen van de wilsbekwaamheid van patiënt, maar heeft wel met de behandelend psychiater van patiënt gesproken. De psychiater gaf aan dat patiënt de laatste jaren niet aan een depressie leed en gaf tevens te kennen dat hij geen twijfels had over de wilsbekwaamheid van patiënt.
De commissie deelt de mening van de arts dat het bij deze patiënt niet nodig was om een onafhankelijk deskundige te raadplegen. De commissie constateert dat de door de arts geraadpleegde consulent van oordeel was dat patiënt geen depressieve indruk maakte en dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van zijn verzoek tot euthanasie.
De commissie is van oordeel dat de arts in het dossier op duidelijke wijze heeft toegelicht waarom hij ervan overtuigd was dat het verzoek van patiënt vrijwillig en weloverwogen was. Deze overtuiging was gebaseerd op meerdere en uitvoerige gesprekken die de arts met patiënt had gevoerd over een tijdsbestek van vier maanden. De arts constateerde dat patiënt goed kon beargumenteren waarom hij dood wilde en dat hij de consequenties van zijn verzoek begreep. Patiënt persisteerde in zijn verzoek en de arts was ervan overtuigd dat de wens uit hemzelf kwam en niet onder druk van anderen was ingegeven.
De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënt.
Ondraaglijk en uitzichtloos lijden en redelijke andere oplossing
Overwegingen
Nauwkeurig moet worden onderzocht of er nog behandelalternatieven mogelijk zijn. Wijst de patiënt een redelijk alternatief af, dan zal niet gesproken kunnen worden van uitzichtloos lijden. Het is echter niet zo dat een patiënt alle nog denkbare behandelingen moet ondergaan. De arts heeft hierbij een zekere beoordelingsruimte.
De commissie stelt vast dat patiënt leed aan haemochromatosis waarvoor hij sinds de diagnose in behandeling was geweest en waarvoor patiënt verschillende operaties had ondergaan. Tevens werd patiënt, vanaf het moment dat hij pijnklachten ervoer tot aan het overlijden, begeleid door de huisarts. Daarnaast was patiënt sinds ongeveer een jaar voor het overlijden gediagnosticeerd met MS, een aandoening waar genezing niet mogelijk was.
De commissie constateert dat de arts tot de overtuiging kon komen dat patiënt, ondanks de optimale behandelingen, zijn pijnklachten en bewegingsbeperking bleef houden, waarbij het vooruitzicht van de patiënt was dat hij alleen nog maar verder achteruit zou gaan. Dit ervoer de patiënt volgens de arts als ondraaglijk en uitzichtloos lijden.
De commissie stelt vast dat de consulent constateert dat de aftakeling van patiënt een feit was. Patiënt had chronische pijn, ondanks de optimale behandelingen, verloor zijn kracht en leed onder de dreigende aftakeling. Volgens de consulent wilde patiënt op een waardige manier afscheid van het leven nemen.
De commissie is gezien het voorgaande van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat bij deze patiënt sprake was van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Verder is de commissie van oordeel dat de arts samen met de patiënt tot de overtuiging kon komen dat er voor de situatie waarin deze zich bevond geen redelijke andere oplossing was.
Overige Zorgvuldigheidseisen
Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De arts heeft patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts heeft ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, WTL.