Oordeel 2023-024, zorgvuldig, NVO-melding, aandoening van het zenuwstelsel, vrijwillig en weloverwogen verzoek.
Ziekte van Parkinson met lichte geheugenstoornissen.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Een vrouw, tussen de 80 en 90 jaar oud, was sinds ruim vier jaar bekend met de ziekte van Parkinson.
Patiënte leed aan haar lichamelijke klachten, waardoor haar wereld steeds kleiner werd. Voorheen kon patiënte genieten van wandelingen en het ondernemen van activiteiten buitenshuis. Uiteindelijk kon zij weinig meer en voelde zij zich door haar beperkingen en afhankelijkheid opgesloten in haar huis. Zij had een verminderde mobiliteit en instabiliteit bij het opstaan en het lopen, waardoor zij valgevaarlijk was. Ook kreeg ze regelmatig benauwdheidsklachten en had zij nachtelijke pijnaanvallen in de bovenbuik zonder duidelijke oorzaak. Door haar vermoeidheid kon zij zich niet meer concentreren op lezen, televisiekijken of communiceren met vrienden en familie. Patiënte ervoer lichte geheugenstoornissen en wilde verdergaande achteruitgang en toenemende afhankelijkheid niet meer meemaken.
Zij besprak haar verzoek tot levensbeëindiging met de arts ruim twee jaar voor het overlijden. Een maand voor het overlijden verzocht zij de arts over te gaan tot uitvoering van haar verzoek. Patiënte herhaalde dit in elk daaropvolgend gesprek.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Ondanks de lichte geheugenstoornissen van patiënte, passend bij de ziekte van Parkinson, achtte de arts patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek tot levensbeëindiging. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënte ruim een week voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.