Oordeel 2022-005, zorgvuldig, NVO-melding, aandoening van het zenuwstelsel, vrijwillig en weloverwogen verzoek.
De patiënt leed aan atypische Parkinson. Daarnaast maakte de ziektegeschiedenis melding van doorgemaakte depressie in het verleden. Gelet hierop besteden zowel de arts als de consulent extra aandacht aan de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een man, tussen de zeventig en tachtig jaar werd ongeveer zeven jaar voor het overlijden de ziekte van Parkinson vastgesteld. Uiteindelijk werd deze diagnose ongeveer een half jaar voor het overlijden gewijzigd naar atypische Parkinson, waarschijnlijk vasculair Parkinsonisme. In de laatste maanden voor het overlijden verslechterde de situatie van de man snel. Genezing was niet mogelijk. Volgens de ziektegeschiedenis had de man zeer geruime tijd voor het overlijden een depressie doorgemaakt.
Het voornaamste lijden van de man bestond uit krachtsverlies en continu aanwezige dyskinesie (onwillekeurige bewegingen) aan zijn benen. Deze bewegingen hadden de man volledig uitgeput en bedlegerig gemaakt. Daarnaast had hij verminderde kracht in zijn handen en waren deze gevoelloos geworden. Hierdoor werd hij ook ernstig beperkt in het gebruik van zijn handen. Daarnaast was sprake van vermoeidheid, gewichtsverlies, dysfagie (slikstoornis), dysartrie (spraakstoornis) en lichte woordvindstoornissen. De man leed onder zijn snelle lichamelijke aftakeling, het verlies van autonomie en het gebrek aan perspectief. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.
De man verzocht de arts vijf weken voor het overlijden om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. De arts stelde vast dat de man zich bewust was van de strekking en gevolgen van zijn verzoek. Weliswaar had de man in het verleden een depressie doorgemaakt en was de stemming ten tijde van het verzoek somber, maar de arts constateerde dat deze sombere stemming voortkwam uit zijn fysieke situatie. Volgens de arts was er dan ook sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialisten de man voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts raadpleegde vervolgens een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Hij bezocht de man drie weken voor het overlijden. Daarbij had de consulent, gelet op de eerder doorgemaakte depressie van de man, expliciet aandacht besteed aan zijn stemming. Hij concludeerde dat er geen sprake was van een depressie, maar hooguit van somberheid die geheel invoelbaar was gezien de situatie van de man. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.