Oordeel 2021-113, zorgvuldig, NVO-melding, aandoening van het zenuwstelsel, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.
Patiënt leed ondraaglijk door de gevolgen van de ziekte van Parkinson. Ondanks de spraakproblemen kon de patiënt zijn verzoek goed onderbouwen.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een man, tussen de zeventig en tachtig jaar, werd ongeveer tien jaar voor het overlijden de ziekte van Parkinson vastgesteld. Ongeveer anderhalve maand voor het overlijden was sprake van een darmafsluiting (ileus) door coprostase (ophoping van harde ontlasting) veroorzaakt door de ziekte van Parkinson.
Het lijden van de man bestond uit voortschrijdend verlies van functies, waarbij zijn situatie snel verslechterde na de doorgemaakte darmafsluiting. Zo was er sprake van slikklachten, verminderde mobiliteit, een sterk verminderde visus en spraakproblemen. Door de slikklachten verslikte de man zich geregeld en kon hij niet meer eten en drinken. Hierdoor verzwakte de man steeds verder en uiteindelijk was hij volledig bedlegerig geworden. Het spreken ging ook steeds slechter omdat hij niet goed meer kon articuleren. Dit toenemend verlies van communicatie deed de man veel verdriet. Tevens had de man beangstigende visuele hallucinaties die met medicatie niet volledig onder controle waren.
Hij leed onder het verlies van autonomie, de afhankelijkheid van anderen, het gebrek aan perspectief en de reële angst voor verdere achteruitgang. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.
De man had regelmatig met de arts over euthanasie gesproken. Vier dagen voor het overlijden heeft de man de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts raadpleegde vervolgens een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die de man twee dagen voor het overlijden bezocht. Hij stelde vast dat de man soms moeilijk verstaanbaar was door de articulatieproblemen. Toch kon de man, zij het met enige moeite, zijn verzoek helder verwoorden. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.