Oordeel 2021-25, zorgvuldig, huisarts, aandoening van het zenuwstelsel, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing.
Depressieve klachten bij patiënte speelden geen doorslaggevende rol in het verzoek van patiënte. Een onafhankelijke deskundige was daarom niet nodig.
Deze casus wordt aangeboden ter publicatie omdat er naast ernstig en evident somatisch lijden in het modelverslag melding werd gemaakt van depressieve klachten. Uit de schriftelijke reactie van de arts bleek dat deze depressieve klachten geen doorslaggevende rol speelden in het verzoek van patiënte waardoor het raadplegen van een onafhankelijke deskundige niet nodig was.
Introductie van de casus
Bij patiënte, een vrouw tussen 80–90 jaar, was sprake van een ernstige facialisparese als gevolg van herpes zoster. Zij kon derhalve nauwelijks meer eten en drinken. Met hulp lukte dat enigszins, maar zij kreeg niet meer dan ongeveer 300cc binnen. Aan de verminderde mondfunctie was niets te doen. Om die reden was patiënte ernstig verzwakt en bedlegerig geworden. De spiermassa was nagenoeg verdwenen. Zij weigerde plastische chirurgie om haar oog te laten sluiten en wilde ook niet opgenomen worden om kunstmatig gevoed te worden.
Volgens de arts was al langere tijd sprake van depressieve klachten bij patiënte. Zij had in haar leven twee partners en twee kinderen verloren. Daar had patiënte het al heel moeilijk mee. Patiënte leed onder haar lichamelijke achteruitgang; zij was broodmager, lag in een foetushouding in bed en kon zich nauwelijks nog zelfstandig omdraaien. Door haar lichamelijke achteruitgang, leed zij ondraaglijk en zij verzocht omstreeks een maand voor het overlijden om euthanasie. De arts, de eigen huisarts van patiënte, was bereid om op haar verzoek in te gaan. De arts raadpleegde als consulent, een onafhankelijke SCEN-arts. Deze bezocht patiënte tweemaal, respectievelijk drie dagen en één dag voor het overlijden.
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Het toetsingskader in het algemeen
In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen, wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, van de WTL is hier te vinden.
Het toetsingskader toegespitst op de casus
Gezien de vermelding dat patiënte depressief was, heeft de commissie expliciet stilgestaan bij de zorgvuldigheidseis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek (artikel 1, eerste lid, onder a, WTL).
Overwegingen
Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.
Vrijwillig en weloverwogen verzoek
Vast staat dat patiënte, na de besmetting met herpes zoster, lichamelijk in een onomkeerbare deplorabele toestand verkeerde. Daarbij had de arts in het door hem ingevulde modelverslag echter ook meerdere keren benoemd dat patiënte depressief was.
Conform de EuthanasieCode 2018 komt het regelmatig voor dat de lijdensdruk van de patiënt vooral door somatische aandoeningen wordt veroorzaakt, maar de patiënt daarnaast psychische problemen heeft. Die problemen kunnen bijdragen aan de door de patiënt ervaren lijdensdruk. Ook in deze gevallen zullen de arts en de consulent nadrukkelijk moeten overwegen of de psychiatrische problematiek van de patiënt de vrijwilligheid of de weloverwogenheid van zijn verzoek mogelijk in de weg staat. Als de consulent geen psychiater is, kan het ook in een dergelijk geval nodig zijn een psychiater om advies te vragen. Een sombere stemming komt overigens, onder de omstandigheden waarin het euthanasieverzoek wordt gedaan, vaker voor en hoeft op zichzelf geen teken van depressie te zijn (EuthanasieCode 2018, pagina 42).
Naar het oordeel van de commissie was in het modelverslag van de arts onderbelicht gebleven of deze depressie een rol in het verzoek van patiënte had gespeeld en zo ja of door de arts was overwogen om een onafhankelijke deskundige te raadplegen conform de EuthanasieCode 2018. Hieromtrent heeft de commissie om een nadere schriftelijke toelichting van de arts verzocht.
De arts verklaarde schriftelijk dat de depressie van patiënte in zoverre geen rol had gespeeld in het verzoek omdat hij ook bij afwezigheid hiervan vond dat het verzoek van patiënte op grond van haar somatische situatie ingewilligd diende te worden. Zij was volledig hulpbehoevend geworden, ernstig afgevallen, geheel bedlegerig geworden en ze lag het grootste deel van de dag in de foetushouding. Patiënte heeft veel verdriet gehad van het verlies van haar echtgenoot en twee kinderen, waarvan de laatste recent was overleden. De arts vond dat sprake was van een reactieve depressie. Natuurlijk telde dit lijden op bij de somatische situatie van patiënte. Echter, de arts was er ten zeerste van overtuigd dat het verzoek niet voortkwam uit deze depressie maar uit de ernstige lichamelijke achteruitgang die het gevolg was van haar slechte onherstelbare voedingstoestand.
De arts verklaarde dat hij in de afgelopen jaren meerdere keren had getracht patiënte over te halen psychische hulp te zoeken voor haar verdriet, maar dit weigerde zij telkens. De arts heeft niet overwogen om een onafhankelijke deskundige te raadplegen vanwege de bestaande depressie, omdat het niets zou hebben toegevoegd aan zijn oordeel. De arts voegt daaraan toe dat hij vaak met patiënte had gesproken over haar depressieve klachten als gevolg van haar geleden verliezen, maar tijdens deze gesprekken had zij nooit een wens tot euthanasie geuit. De arts wijst erop dat de consulent dezelfde mening was toegedaan.
Op basis van de stukken en schriftelijke toelichting van de arts is voor de commissie komen vast te staan dat de arts nadrukkelijk aandacht had besteed aan de wilsbekwaamheid van patiënte. Hij sprak geregeld met haar over haar verzoek en de arts concludeerde dat patiënte volledig compos mentis was, zij een gesprek goed kon voeren en alles begreep. Daarbij heeft de arts toegelicht dat de depressieve klachten werden ingegeven door de verliezen van naasten, maar dat haar verslechterde lichamelijke situatie haar verzoek had bepaald. Het is de commissie duidelijk geworden dat de somberheid voortkwam uit verdriet waarmee patiënte door de fysiek steeds slechter wordende omstandigheden, steeds moeilijker om kon gaan.
Daarbij werd de arts bevestigd in zijn conclusie door de geraadpleegde consulent. De consulent trof tijdens zijn eerste bezoek een niet heldere patiënte aan. Zij was verward en kon niet duidelijk onderbouwen wanneer en waarom zij euthanasie wenste. Maar tijdens het tweede bezoek van de consulent gaf patiënte helder en overtuigend aan waarom zij ondraaglijk leed en dat zij op korte termijn euthanasie wenste.
In zijn algemeenheid merkt de commissie op dat zij er aan hecht dat, in het geval het lijden mede lijkt voort te komen uit psychiatrische problematiek, een deskundige om advies wordt gevraagd. Dit mede gelet op de grote behoedzaamheid die bij psychiatrische problematiek betracht dient te worden (EuthanasieCode 2018, pagina 40 en 41). Echter, uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de commissie dat de arts in deze specifieke omstandigheden voldoende heeft stilgestaan bij de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek van patiënte. Hij heeft op afdoende wijze toegelicht dat de somatische aandoeningen van patiënte de grondslag van haar verzoek vormden en de somberheid daarin geen doorslaggevende rol speelde. Daarbij neemt de commissie tevens in aanmerking dat de arts hierin werd bevestigd door de geraadpleegde consulent.
Gezien het voorgaande is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënte.
Overige zorgvuldigheidseisen
Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts kon met patiënte tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, WTL.